Snabbel = iets bijverdienen.
Bargoens
Grijpstuiver = iets bijverdienen.
Stratemakertje = horizontaal gesneden brood.
Kiet = huis.
Wouwsje = idioot.
Besodemieteren = iemand bedriegen.
Hij is blauw = hij is dronken.
Poten = handen.
Haarlemmerdijkie = iemand in de maling nemen.
Kanes = hoofd.
Peigeren = hard werken.
Slingeren = iemand oplichten.
Heis. Heet.
Pezen. Hard werken om er te komen.
Gallemieze = helemaal blut zijn.
Handgift = eerst ontvangen geld.
Doeilijer = hongerlijer.
Plaat = hoofd.
Treiter = hoofd.
Murf = hoofd.
Knerp = hoofd.
Kapsones = hoog in de bol hebben.
Ripsel = haar.
Parrag = haar.
Over je einde = geweldig goed.