Mos = vrouw.
Bargoens
Steunen = blijven staan.
Oprotten = weggaan.
Pleite = weggaan.
Oplazeren = weggaan.
Los maken = wie koopt er alles.
Vlim = wimper.
Rolleman = woonwagen.
Melik = zak.
Drijfijssie= zwemvogel.
Zevenstuivers = niets verdiend hebben.
Mazen = vreemde gozer.
Maat = vriend.
Tjabo = vriend.
Tjahie = vriendin.
Gabber = vriend.
Niesse = vrouw.
Versliengenen = verraden.
Loenenaar = verraderlijk iemand , foute handel.
Fikken = vingers.
Sjoege = verstand ervan hebben.
Bekakt =verwaand.
De bochel = vijf.
Sijsje = vogel.
Roodkopere = voor elkaar.