Smoel hebben op = begeren , voorkeur hebben op………
Bargoens
Smoezen = een uitvlucht of leugentje hebben.
Het zit snor = Het zit goed.
Seibelen = zeuren.
Snorder = iemand die ongeregelde handeltjes zoekt.
Sjaak van buren = het kan me niks schelen.
Snorren = zoeken naar losse baantjes.
Sjans hebben = het dingen naar de gunsten van een liefdesverhouding.
Snuffelen = stelen.
Sikker = dronken.
Snuffert = neus , gezicht b.v hij valt op zijn snuffert.
Sjlemiel = ongeluksvogel.
Snikkel = mannelijk lid.
Sjoege = kennis.
Schokken = betalen.
Schorem = slecht volk.
Schorriemorrie = tuig, uitschot.
Schoven = betalen.
Schrijf het maar op je buik…….dan kun je het met je hemd weer uitvegen.
Sam sam doen = gelijk opdelen.
Schuiven = betalen.
Sappelen = hard werken.
Voor schut staan = voor gek staan.
Sassen = plassen.
Schijt hebben aan = niets geven om.