Mieters = goed.
Bargoens
Mikmak = rommel.
Miskleunen = misslaan.
De mode uit zijn = dood zijn.
Kletsen = rodelen.
Meloet = zo dronken zijn als een meloet.
Meppen = slaan.
Merode = armoede.
Mesjogge = gek.
Besomme = geld.
Mexicaan = is een Jood met onaangenaam karakter.
Meier = honderd gulden.
Mietje = homo.
Lullificatie = kletspraat.
’t Helemaal maken = slagen in de opzet.
Lijperik = scheldwoord als geitenbreier.
Lijsen = hoeveel kan ik vangen.
Maleier = uitspraak zo dronken als een maleier erg dronken.
Makkie = makkelijk karwei.
Makke = gebrek hebben.
Zeven stuivers = 35 cent.
Lullen = praten.
Verdomde lowietje of lamme lowietje = het zwarte schaap.
Lukratief = willekeurig.
Luizenbos = scheldwoord.