Flossen = plassen.
Bargoens
Platzak = geen geld meer hebben.
Bouten = poepen.
Kit = politie.
Smeris = politieman.
Woutekiet = politiebureau.
Bikker = pooier.
Bikkesement = brood.
Smoezen = onderons praten.
Patifols = pantoffels.
Penose = onderwerld.
Rams = partij ongeregeld goed.
Miegus = ongeluk.
Lulhannis = passief persoon.
Kwats =onzin.
Bietsen = op andermans zak teren.
Op de reutel = op de pof kopen.
Nastoot = op het laatst van de dag verkopen.
Zielement = op zijn donder geven.
Snees = opkoper gestolen goed.
Neppen = oplichten.
Olms = oud.
Aanmaken = opschieten.
Spijkerbak = oude auto.
Roestbak = oude auto.