Bamzaaien = gokspelletje.
Bargoens
Afzakkertje = borreltje na afloop.
Tof = goed.
Schore = goederen.
Gebbetje = grapje.
Zinkesnijer = grote neus.
Ripsel = haar.
Parrag = haar.
Over je einde = geweldig goed.
Jat = hand.
Lappen = gezamenlijk iets betalen.
Hozen = goedkopen handel agressief verkopen.
Reuring =gezellig druk.
Klauwen = handen.
Harsus = gezicht, hoofd.
Broodmolen = gezicht.
Porum. = Gezicht.
Boekenwurm = geleerde man.
Sam sam = gelijk opdelen.
Mazzel = geluk .
Spekkoper =geluk met de handel hebben.
Poet = gestolen goed.
Link = gevaarlijk.
Snuffelhandel = gestolen goed.
Lik = gevangenis.