Stieken = toestoppen.
Bargoens
Stik de moord = bekijk het maar.
Stoot = een grote hoeveelheid.
Stotteren = in termijn afbetalen.
Stuk = mooi meisje of vrouw.
Rare snurker = rare man.
Suiker aan me pik hebben = aantrekkelijk voor vrouwen zijn.
Geen Sodemekraai aan = niets aan.
Sijsjeslijmer = Futloos persoon.
Op zijn Sodemieter krijgen = slag , straf krijgen.
Takke = krijg de takke. verwensing.
Spannetje = glas bier en een jenever.
Tel uit je winst = met meestal de verzwegen toevoeging wat hou je er nog aan over.
Tel uit je winst = met meestal de verzwegen toevoeging wat hou je er nog aan over.
Spaties = gekheid.
Spie = cent.
Spijkerbak = gitaar of snaarinstrument.
Spijkers = centen.
Stapper = trouw cafébezoeker.
Stek of stekkie = plaats.
Stennis maken = kabaal of ruzie maken.
Het zit snor = Het zit goed.
Seibelen = zeuren.
Snorder = iemand die ongeregelde handeltjes zoekt.
Sjaak van buren = het kan me niks schelen.
Snorren = zoeken naar losse baantjes.